Ik lach bij ‘t zien van m’n schoonheid in dees spiegel

Mijn god is puur menselijk, van “ik ben een god in ‘t diepst van mijn gedachten”, het hemelse dat uit het denken van de mens kan ontspruiten. Op het moment dat die inspiratie als universele god uitgedragen werd en door groepen mensen bevestigd – d.m.v. communicatie – was het een andere god, die van de boeken, buiten en boven de mens geplaatst, die ons zelfs tot slaaf moest maken van een belachelijk idee, een wapen voor het kwaad, een schofterig bedrog dat onrecht doet zegevieren.
Communicatie is in handen van the professionals een verraderlijk en dodelijk gif, voor de massamoordenaar, als een epidemie. Je zou er duivelaanbidder voor worden, als we het al niet zijn, omdat we doen wat die kankergod verboden heeft: moorden, stelen, overspel plegen, schijt hebben aan je ouders en aan die god, werken op de zevende dag, talloze goden aanbidden, anderen valselijk door het slijk halen en begeren wat zij hebben.Het is voor eeuwen hetzelfde liedje. Ik denk niet dat er veel veranderd is. Ook bij de jeugd niet, al is er meer dan ooit onderzoek naar gedaan. Grote broer is omnipotent en omnipresent. Alles is geclassificeerd, in een hokje gestopt en gelabeld; de mensheid in een spreadsheet, gekoppeld aan een database, alle mogelijkheden gescript, het virtuele loopt op de werkelijkheid (voor)uit.

In de mode, in the mood, moody blues: ik las een (mij) treffende beschrijving van de depressie. 
“Wie begint met nadenken, schrijft Rogi Wieg (Kameraad scheermes, 2003), ziet vooral de vergankelijkheid in de zomer, lente, winter en herfst. En het realisme van de vergankelijkheid begint te snijden in de ziel, maakt het relatieve nog relatiever. De depressie komt, want wie steeds maar het relatieve ziet, vergeet ijverig te zijn, vergeet te bouwen aan een bestaan, beschouwt normen en waarden als onbelangrijk. Het relatieve maakt de gevoelige mens slordig en gemakzuchtig. En dan begint de spiraal naar beneden. Wanneer je eindelijk depressief geworden bent, besef je dat je depressie een ontstellende vorm van tijdverlies is. En daar word je nog gedeprimeerder van.” 
Wee mij!

Ledigkeit

Het is stil in onze stad. Als we nu de grenzen sluiten, zitten we dan goed? Ik moet bekennen dat ik kort geleden er ook even uit was, tot in zwartst van het woud en nabij de bakermat van het nazidom. Naief of fout? In de schuldloze natuur had ik het prima naar mijn zin; de vuilheid hier is ongenadig. Het werk opgepakt.

Zweten slechts door verplaatsing, het zittend bezig zijn is overwegend koel. Geen vochtige arbeidsomstandigheden. Het hoofd staat nergens naar.