Kijk je in de keuken

zie je het te spoelen vuil, het water gestopt door geelkoperen kranen, de stank met rood plastic afgedopt. Terug moest de oude, aan de drie fasen, tussen de tafels zonder kitrand.
De nieuwe vaatwasser is geen zeperd, wordt opgepompt; de hectiek van een overvolle dag. Gemberbier gehaald, terrasstoelen schoon gemaakt, tafels gesjouwd, een microfoon en een standaard geregeld, ongelukken voorkomen en aan de kassa gestaan. 

Ze liep niet meer, door onzekerheid over evenwicht, het hart er niet in en voor, zo dodelijk is stilzitten, zeggen ze. Ze is gevallen toen ze mij droeg, op een stalen emmer; ik viel over de horigheid, generaal van een vijfde colonne, de vader de dood in gejaagd.