Van de eeuwige trapvelden

Niet dat ik met gezeur wil binnenvallen, maar er is een hoop (nog niet) gebeurd, dat mij enige zorgen voor de nabije toekomst baart. Maandag willen wij de draad weer oppakken en aan een nieuw seizoen beginnen en wat mij betreft is dat in een ander jasje. Ik weet alleen nog niet wat voor een weer het wordt, dus ‘of je even voor weerman wilt spelen’. Tot zover deze vergelijking.
Heel concreet: ik ben ontevreden met de gang van zaken. Ik krijg het idee dat anderen al het leuke naar zich toe trekken – ik misgun ze niets, maar blijft er voor ons iets over? Alle lof die men in onze richting blies ten spijt, heeft ons dat tot op heden nauwelijks wat opgeleverd. In ieder geval geen duidelijkheid. Hebben wij zo meteen iets te besteden? Ons pioneerswerk heeft z’n beste tijd gehad; de rek is eruit.
Het is gesukkel; hard werken en geen klap verdienen. Onze gezinnen vragen om meer (tijd/inkomsten), anders is het niet te verantwoorden. Meer uren maakte ik altijd wel, al is een deel goed gemaakt door de vrijheid om te experimenteren en te leren en een eigen weg te zoeken. Die tijd is voorbij; andere verwachtingen en verantwoordelijkheden dienen zich aan. We werken aan digitale trapvelden, cultuurroutes, workshops, websites en e-zines. Dat is ‘heet spul’; er wordt goud mee verdiend. In een sociaal-culturele werkomgeving mag dat best wat minder wezen. Er is daar meer van andere prettigheden (mogen we hopen). We hebben geen vaste aanstelling; is het geld op dan zullen we ons heil wellicht elders moeten zoeken. Kortom: we hoeven het niet voor minder te doen.
Naar het einde van dit jaar toe verandert mijn financiële situatie aanzienlijk; als er ruim voor die tijd niets gebeurt, zal ik gedwongen zijn het (dan toch wel zinkende) schip te verlaten. De deelgemeentebestuurders etteren door als een open wond (getuige onder andere het verslag van de door hen georganiseerde bijeenkomst van voor de zomervakantie). Zonder spontane genezing is de remedie meestal amputatie, waarbij het risico van terugkeer der wond op het snijvlak niet gering is. Deze morbide beeldspraak is geheel voor mijn rekening.
We hebben nog geen projectmedewerker met een geschikt netwerk; iemand die voldoende connecties heeft met mensen uit het (juiste) bedrijfsleven. Zijn wij zelf in staat om dichter bij huis (in de wijk dus) voldoende handen op elkaar te krijgen voor een daverend applaus als blijk van ondersteuning van onze cultuurroute? Ons plan is idealistisch genoeg om een utopie te worden; hoe voorkomen we dat? (‘Hoe evalueren we onze doelen?’, om maar wat te noemen.)
Roept dit een somber beeld op? Ik vrees dat als er niet meteen met nieuw elan en onze nieuwe plannen aan de slag kan worden gegaan, er een situatie ontstaat die wat mij betreft onwerkbaar is. Ik zie huizenhoog op tegen een voortgang op de oude voet; niet weer een seizoen met tekortschietende middelen en (daardoor?) matig bezochte activiteiten in een meer en meer deprimerende omgeving. (Je komt vanuit een zonovergoten zomersfeer in een ‘kunstverlicht’ krakkemikkig werkhol; het went wel weer tegen de tijd dat het herfst is.)
Nog meer geld. Het feit dat de deelgemeente de afgelopen twee jaar niet heeft willen dokken voor de exploitatie suggereert dat ze vinden dat de stichting reeds genoeg krijgt en dat ze niet zomaar allerlei projecten moeten aangaan. Ik meen mij te herinneren dat zij even goed partner waren bij het tot stand komen van ons project. De startsubsidie is op; krijgen we nu een slotsom?